Terug naar de Motor-pagina
Vorig - Van Urrobi naar Burgos -
Volgende - Aankomst in Santiago -




Van Burgos naar Villamartin de la Abadia

Vrijdag 11 Mei

Er wordt uitgebreid ontbeten, hier in het zonnetje op ons eigen terrasje. Het brood komt bij het restaurantje bij de ingang vandaan, en is heerlijk vers en geurend. Daarna wordt er langzaam aan een begin gemaakt met het inpakken. Het scheelt toch een heel eind als je niet elke keer je koffers moet ordenen en de slaapzak netjes moet oprollen in de niet zo heel erg ruime omgeving binnen in je eigen tent. Ik loop nog even een rondje over de camping terwijl de anderen olie peilen en diverse zaken nakijken. Mijn CX houd zich bewonderingswaardig goed, in tegenstelling tot zijn baasje, die af en toe toch wat kopzorgen heeft en geeft. Maar dat trapje, wat ze tegen mijn motor aangezet hebben, nee, dat is echt overbodig. Thuis, bij het lezen van het dagelijks verslag, maken Joke en Rob zich die avond toch wel zorgen. Ik zal toch niet door mijn rug zijn gegaan, dat ik een trapje nodig heb om op te stappen?

trapje
... trapje tegen mijn motor ...
foto door Luc L.

Alles wordt weer op de motoren geladen, het huisje wordt bezemschoon achtergelaten, en de volgende etappe gaat beginnen. Eerst gaat er getankt worden, want al zijn Luc's en mijn machine nog bijna vol, Nick en Ron hebben gisteren bijna 100 km meer gereden, om 'even' dat pasje op te halen. Niet gehinderd door een wat rustiger rijstijl van een medereiziger konden ze leuke snelheden halen. Het verbruik op dat stuk zal geen 1:20 zijn geweest.

Burgos uit, achter de TomTom aan rijden is niet mogelijk. De nieuwste kaarten, die ik juist met het oog op deze reis voor de TomTom heb gekocht, laten wegen zien die er in werkelijkheid niet zijn. Oudere kaarten in Luc's TomTom helpen ons de stad uit, naar weer een autoweg die eruit ziet als een snelweg. Twintig kilometer verder verlaat Nick de A231 weer, en stopt even later bij een tankstation vlak voor het plaatsje Villanueva de Argano. Tanken, en ook even het licht nakijken, want Nick rijd al een tijdje zonder koplamplicht.

Het blijkt de glaszekering te zijn, die, zoals veel van die dingen, gewoonweg oud is. Een nieuwe zekering gaat erin, een iets zwaardere, want de vereiste 15 amp. heb ik niet in mijn voorraad bakje. Dan gaat het zekering kastje weer dicht, en klaar.

We staan nu aan de N120, en in plaats van de TomTom te volgen, weer de autoweg op, rijden we door over deze weg en verlaten daarmee de 'doorgaande' route. Vrijwel al het verkeer neemt de snellere A231, die we op enige afstand zien liggen. TomTom weet ook dat die weg er is, en probeert ons steeds maar weer die kant uit te sturen. Maar wij blijven, bijna als enige voertuigen, op de N120 rijden.

Ik geniet volop. De zon geeft wel flink wat warmte, maar daar heb ik vanmorgen al rekening mee gehouden. Luchtig gekleed onder het motorpak, en daarvan de rits toch wat open. Af en toe de hand opzij om wat lucht te vangen. Nee, dat gaat goed. En dan de rit zelf. Een mooi stuk weg, stil, bijna geen verkeer. Af en toe een tegenligger, en zelden een meeligger, die of ons met een bloedvaart inhaalt, of waar wij met een vlotte bocht omheen kunnen draaien. Dit is de oude hoofdweg, nu vervangen door het drukke geval een eindje verderop. Maar dit is op een bepaald moment, als we Calzadilla de la Cueza zijn gepasseerd, ook de Santiago route, de Camino. Steeds zien we langs de weg de pelgrims gaan, in kleine groepjes of alleen, door de brandende zon op weg naar het gezamenlijke doel: Santiago.

Waar de N120 voor een stuk samenvalt met de Camino is er ergens een rustplaats. Gek genoeg aan de zijde waar de wandelaars niet lopen. De pelgrims gaan aan de linkerzijde van de weg, de rustplek is aan de rechterzijde. We pauzeren. Even om de warmte te ontlopen, en om een sigaretje op te steken. Ik neem een bank in de schaduw van een boom. Even de ogen dicht, al die indrukken zijn wel erg veel.

Denen, Zweden, en een Nederlandse zijn de pelgrims en wandelaars die we hier ontmoeten. Eén van de vrouwen vraagt of ze een foto mag nemen, en dat is goed, maar dan mag ze er nog eentje nemen, nu met mijn camera. Ook dat is in orde. En weer is het 'waar kom je vandaan' in plaats van 'waarheen ben je onderweg'. En geen gemopper of opmerkingen over het feit dat wij met de motor onderweg zijn. Met een 'Bon Camino' nemen we weer afscheid.

rustplaats langs de santiago weg
... rustplaats langs de 'Camino' ...

foto
... een foto nemen ...

Na Sahagun verlaat de N120 de pelgrimsroute weer, en buigt af in zuidelijke richting, om 30 kilometer verder aan te sluiten op de N601. Even verder moet er even een keuze gemaakt worden. Kort overleg tussen Nick en mezelf leid tot de mening dat we best rechtsaf kunnen gaan, richting Valencia de Don Juan.

De weg tussen Sahagun en Valencia de Don Juan is ronduit slecht. Hobbels en bobbels en slecht asfalt krijgen we hier onder de wielen. Nicks's TomTom heeft wel een verharde weg uitgekozen, maar het lijkt eerder een onverharde weg. De volgende rammel is nog erger als de vorige. Al rammelend en bonkend over deze weg komen we aan in Valencia de Don Juan, waar we gelukkig een beter stukje asfalt vinden, in de vorm van de N620, richting Astorga en Leon.

Als we bij Santa Maria del Paramo stoppen om te tanken is het bijna twee uur, en hebben we er al een flink stuk op zitten. Maar we zijn er nog lang niet, en daarom even pauze. En hier zien we de enige auto in Spanje die vuil is, en onder de modder zit. Verder zullen we geen smerige auto's meer tegen komen, iets waar we ons toch wel over verbazen.

Ik had de vorige avond nog een poging gedaan om Claudio te bereiken, de Spanjaard die twee jaar geleden mij uitnodigde om langs te komen als ik 'in de buurt' was. Maar geen geluk op het nummer dat ik had opgekregen. En hoewel ik, volgens mij, echt wel ontzettend 'in de buurt' van zijn huis ben op minder dan 7 km, gaan we daar dus niet aan. Mijn doel is nu eerst Astorga, dan het ijzeren kruis, en dan Villamartin de la Abadia, en de camping daar.

Als we in Astorga zijn is er kort overleg. Dan weer verder, en nu gaat het over kleine weggetjes, naar een nog kleiner weggetje, de LE 142. Dan een bijna onverwachte splitsing en we zitten op de CV-192. Deze weg moet ons verderop naar meer dan 1500 meter hoogte brengen. Maar eerst is er een dorpje, schilderachtig klein, met de fraaie naam Santa Catalina de Somoza. Een goede plek voor wat foto's en een praatje met de aanwezige pelgrims. Maar niet iedereen is een pelgrim, veel fietsers 'doen' de weg naar Santiago als een sportieve uitdaging, Zo ook het stel uit Canada, dat in Engeland fietsroutes deed, en nu op het vasteland, in Saint-Jean-de-Port, is begonnen aan de weg naar Santiago. Van een culture of religieuze betekenis hebben ze nog nooit gehoord.

Santa Catalina de Somoza
... Santa Catalina de Somoza ...

Het is hier dat we, voor de eerste en naar later zal blijken, de enige keer horen: “jullie moeten gaan fietsen, want met de motor mag je niet naar Santiago” Het wordt gezegd in het Engels, of was het Frans? Maar in elk geval is de bedoeling niet mis te verstaan. Jammer voor deze vermoeide fietsers, maar wij gaan toch door op onze eigen, en unieke, weg naar Santiago.

Door El Ganso heen, steeds maar hoger, door Rabanal del Camino, ook de dorpjes worden kleiner, dan Foncebadon, drie huizen en een kerkje, met natuurlijk het in deze streek onvermijdelijke ooievaarsnest. Hoger en hoger voert de weg ons, maar het gaat haast onmerkbaar. Zonder bordjes 'u bent nu hoger dan 1200 meter' weet je niet echt hoe hoog je zit, De motor blijft gewoon draaien, en het enige waaraan je kunt zien hoe hoog het is, is het steeds diepere dal naast je. Maar omdat men geneigd is om daarheen te sturen waar men naar kijkt, kijk ik daar liever niet al te veel naar.

Dan is er het 'Cruz de Ferro', het ijzeren kruis. Omringt door een grote, ja hele grote, berg van stenen staat een stevige houten paal, met daarbovenop een ijzeren kruis. De stenen worden traditiegetrouw neergelegd door pelgrims, die van huis uit een steen, het hoeft geen grote te zijn, meenemen, om deze aan de hoop stenen toe te voegen. De pelgrim laat hier een deel van zijn last achter, gesymboliseerd door de steen, en vervolgt, geestelijk en lichamelijk met een last minder, zijn weg.

Ik heb geen steen bij me. In gedachten laat ik echter een knoepert van een steen achter, symbool voor de moeite die gedaan is om tot hier te komen.

Een toerist, met een bruin iets in zijn hand komt naar ons toe. De man legt in redelijk Engels uit dat hij graag wil dat één van ons bij het kruis gaat staan met dat bruine kostuum aan. Het is een monnikspij, en Nick is de gelukkige die met onder de pij zijn zware motorlaarzen, de berg met stenen mag opklimmen zodat de man, die later verteld dat hij uit Estland komt, een mooie foto kan maken. Pater Nick maakt er een mooie show van, voordat hij weer naar beneden klimt.

pater Nick
... pater Nick ...

Vanaf 1530 meter hoogte stuur ik een SMS-je naar Joke, en die vindt het wel heel hoog. Dat is het ook, en we mogen ook weer naar beneden. En die weg is toch heel wat anders als de weg omhoog, die, zelfs voor mij, toch vrij rustig omhoog klom. De weg naar beneden is veel kronkeliger, veel bochtiger, en veel spannender dan de betrekkelijk rustige weg omhoog. Zo is daar het vliegepoepje dorp Acebo, de naam is bijna langer als het dorp. Dit dorp heeft ongeveer één straat, de hoofdstraat, en die is kennelijk gemaakt in de tijd van de Romeinen of zo. Totaal ongeschikt zijn de platte stenen, met de afvoergeul in het midden, voor modern verkeer. Nick vind de beste manier om over deze oeroud aandoende weg te rijden, door de route door de goot in het midden te nemen.

Maar ook zijn de haarspeldbochten en de steile hellingen op dit stuk weg meer voorkomend dan op het omhoog gaande gedeelte, en ik moet af en toe even slikken bij weer een bocht, weer een als een vlieg tegen de wand aanklevende weg, weer een duizelig makende afgrond naast me. Beneden komen doe je altijd, maar ik kom liever wat later beneden, en boven op de motor zittend.

Voorbij Molinaseca zitten we nog 'maar' op amper 600 meter hoogte, we zijn al een stuk gedaald. De volgende stad is Ponferrada, en dat lijkt ineens een flinke stad te zijn, een terugkeer naar de beschaving, overvol met mensen en veel industrie, hoge gebouwen, en ik zie zelfs een trein rijden, als we de stad naderen.

Het is mijn bedoeling om in Ponferrada bij de plaatselijke Honda dealer een litertje olie te halen. Ron, onze Yamahist, zoekt al dagen bij de tankstations naar 10W40, en dat hebben de meeste tankstations niet. Wel 15W40, maar dat is toch net wat anders. Maar in de drukte kan ik het gewenste punt niet terug vinden op de TomTom. Op mijn vraag of hij de olie echt nodig heeft antwoorde Ron, een paar honderd kilometer terug: 'het zou wel handig zijn.' Geen ja, geen nee, daar kan ik niets mee, dus laat dan maar waaien, het komt een andere keer wel, denk ik.

Eindelijk bereiken we Villamartin de la Abadia, waar we ook nog eens de camping vinden. We moeten allemaal onze paspoorten inleveren, voor de kopietjes. We zien er waarschijnlijk misdadig moe uit. Als het papierwerk is gedaan, en we de passen terug hebben, mogen we binnen. We krijgen een plekje, en dat was dat. Tenten opzetten is een routine klusje geworden, en binnen de kortste keren staat het kamp.

Als we informeren naar de mogelijkheid om op de camping te eten wordt er ontkennend gereageerd. Nee, de snackbar en het restaurant van de camping gaan pas om half Juni open, maar tot die tijd worden we doorverwezen naar hotel-restaurant 'Villa Martin' aan de rand van de stad, zo'n anderhalf tot twee kilometer verderop. Als de anderen dan toch maar even wat steviger schoeisel aandoen, word ik door de eigenaar meegetroond naar de plek waar de snackbar is. Gaat 'ie dan toch open? hoop ik. Maar nee, de eigenaar is de zeer trotse bezitter van een echte Hollandse molen in miniatuur, altijd nog een flinke meter hoog, en die moet hij gewoon even laten zien. Hij vertelt ook dat hij de molen in het echt wil nabouwen, midden op het terrein. Leuk plan, ik kom misschien over tien jaar wel eens terug, en zal dan eens kijken. Nu heb ik trek, en wil op weg naar dat restaurant.

verouderde gebouwen
... verouderde gebouwen ...

krakkemikkig
... krakkemikkig ...

Het dorpje, want stadje is wat overdreven, is klein, en staat vol met oude en verouderde gebouwen, de een nog krakkemikkiger in elkaar als de ander. Alles lijkt in verval hier. Het grote restaurant, een paar honderd meter buiten het dorp, ziet er echter niet bepaald oud en vervallen uit. Eenmaal daar op het terras worden bier en cola besteld, en wordt er gevraagd of er wat te eten valt. Beetje Frans, beetje Spaans, en wat Engels, samen met wat goede wil van twee kanten, en even later is het allemaal duidelijk. Eten kan wel, maar pas over een uurtje of zo. Geeft niets, we zitten hier goed, vinden we, en bestellen nog een rondje.

op het terras
... op het terras ...

Het aardige meisje van de bediening heeft al wel voor een vertaling van de kaart gezorgd, merken we als we een tijdje later naar binnen lopen. In 't Engels, wel zo makkelijk. Het eten is lekker, het is veel, en het duurt lang. Het is al donker als we de terugweg naar de camping aanvangen. Het oversteken van de N120 is wat lastig, maar de auto's die er nog zijn hebben veel licht op, dus je ziet ze al van verre aankomen. In het dorpje moeten we nog twee of drie keer oppassen dat we niet over- of aangereden worden, en dan zijn we weer bij de camping, en in een opperbeste stemming.

We blijven nog napraten voor de tenten, een glaasje erbij, en een gaslampje aan. Totdat er ineens een Spaanse meneer naast me staat, en zachtjes iets begint te vertellen waar ik maar twee woorden van versta: 'noche' en 'silencio'. Begrijpen doe ik het wel, maar 't is toch van de zotte dat iemand komt vragen of we stil willen zijn, zoveel kabaal maken we echt niet. Het verpest de goede sfeer een beetje. Nou ja, dan maar slapen. Morgen is er weer een dag, de laatste dag op weg naar Santiago.





Vorig - Van Urrobi naar Burgos -
Volgende - Aankomst in Santiago -